Nadia Mahjoub (48) heeft een psychosegevoeligheid. In de voorbije vierentwintig jaar werd ze zeven keer opgenomen omwille van een psychose of manische opstoot. Haar kwetsbaarheid belette haar niet een mooi leven op te bouwen waarin haar dochter, partner, vrienden, en sociaal engagement bij de patiëntenvereniging UilenSpiegel en bij NADA centraal staan.
Op mijn 24ste kreeg ik voor het eerst een psychose. Ik werkte als leerkracht in een zeer fijne middelbare school in Brussel, de school waar ik zelf als leerling les had gekregen. Mijn vroegere leerkrachten werden dus mijn collega’s. Vreemde ervaring, maar niet onaangenaam. Ik verving een leraar die enkele weken ziek was.
Ik vond lesgeven leuk, maar ook wel zwaar. Vooral omdat je als beginnend leerkracht telkens voor tijdelijke vervangingen werd ingeschakeld. Dat betekende dat je bij elke nieuwe opdracht minstens 200 nieuwe leerlingen voor je in de klas had, 200 gezichten die je moest leren kennen (200 namen die je moest onthouden!), telkens nieuwe vakken voorbereiden, telkens wennen aan een ander schoolklimaat. Ik had Germaanse gestudeerd en een lerarenopleiding achter de rug. Deze school was de vijfde of zesde school op twee jaar tijd waar ik gedurende enkele weken tot enkele maanden les zou geven.
Ik greep deze kans met beide handen, niet beseffend dat dit het einde van mijn leraarschap zou betekenen
Tussen de onderwijsopdrachten door kon ik stempelen, maar dat wilde ik niet, ik zou mijn ‘wachttijd’ nuttig besteden. Ik schreef me in bij een uitzendkantoor en vervulde tijdelijke opdrachten in de privésector: vertaalwerk, telemarketing, secretariaat. Het uitzendkantoor wist dat ik, indien een school naar me belde, deze school voorrang zou geven op de interimjob, maar dat vonden ze daar geen probleem. Wanneer een school belde, gaf me dat meestal wel veel stress, want ik ‘mocht’ de volgende dag al beginnen, terwijl ik nog geen idee had van de inhoud van de vakken die ik zou moeten geven. Toen ik enkele weken lesgaf in die laatste school in Brussel, kwam er een andere langdurige vacature vrij op dezelfde school met kans op een vaste benoeming. De directeur was tevreden over mijn prestaties en vroeg me om tijdelijk de twee voltijdse opdrachten te combineren, zodat ik kon blijven. Ik greep deze kans met beide handen, niet beseffend dat dit het einde van mijn leraarschap zou betekenen.
Ik was mentaal niet voorbereid op dergelijk ‘telepathisch bewijs’
Twee voltijdse banen in het onderwijs combineren, al was het maar tijdelijk, was gekkenwerk. Toen ik na een week of drie eindelijk een werkbaar ritme gevonden had en het gevoel dat ik alles onder controle had, was ik eigenlijk al op mijn reserves aan het teren. Wellicht was ik toen al ‘hypomaan‘.
Ik sliep amper, had geniale ideeën hoe ik de lessen beter en efficiënter zou kunnen laten verlopen. Mijn lichaam gaf een duidelijk signaal dat ik negeerde: ik kreeg een vorm van psoriasis. Gelukkig was het enkel op de niet zichtbare plaatsen, onder mijn kleren. Dus deed ik verder. De vrijdag voor mijn psychose uitbrak, vertrok ik na het zesde lesuur naar huis. In mijn beginnende verwardheid dacht ik dat ik klaar was met de dag, maar de leerlingen die het zevende uur les hadden van mij, zaten op me te wachten.
Op zaterdagavond raakte ik helemaal overstuur door de sterke overtuiging dat een vriendin het moeilijk had. Het was iets na 22u en mijn vriend raadde me af haar nog op dat late uur te bellen. Ik deed het toch en kreeg een huilerige stem aan de telefoon. Ik schrok me een aap. Hoewel mijn overtuiging klopte, was ik mentaal niet voorbereid op dergelijk ‘telepathisch bewijs’. Ze had die dag een dramatische gebeurtenis meegemaakt. In reactie op haar verhaal begon ik te flippen: ik was oververmoeid, had nachten nauwelijks enkele uren geslapen, was hypergevoelig en dit kon er niet meer bij. Ik werd hysterisch en mijn vriend besloot me naar het ziekenhuis te brengen.
Ik verzette me helemaal niet tegen mijn opname
Eenmaal in het algemeen ziekenhuis aangekomen was ik weer kalm. Ik was overtuigd dat er niets met me scheelde. De dame aan het onthaal bevestigde me dat ook: mij mankeerde niets. Toch zou ik die eerste nacht doorbrengen in de psychiatrie, op de PAAZ, waar ik me gewillig en vrijwillig liet opnemen. Ze zouden me gauw weer laten gaan, dacht ik, want er was geen reden dat ik zou moeten blijven. Ik verzette me helemaal niet tegen mijn opname. Wellicht omdat ik geen flauw idee had van wat me te wachten stond.
Ik herinner me dat ik ervan overtuigd was dat ik aids had. Dat ik in de gezichten van twee medepatiënten mijn ouders dacht te herkennen. De vervaarlijk uitziende zigeunerman, met gitzwarte ogen en haar, leek ergens wel op mijn vader, nee, het ‘was’ mijn vader. Mijn ideeën werden werkelijkheid op het moment dat ik ze dacht. De zachte, lieflijke vrouw met de lange haren leek wat op mijn moeder, en ze werd ook echt mijn moeder in mijn beleving. Ik had megalomane ideeën over hoe ik zou infiltreren in het extreemrechtse Vlaams Blok dat in opmars was en hoe ik van binnenuit de partij zou ontwrichten.
Teveel nieuwe indrukken, teveel prikkels
Ik was verward en zeer onrustig. Op de psychiatrische afdeling was een mengelmoes van patiënten met verschillende ‘aandoeningen’ aanwezig: een meisje met anorexia, vel over been, een oudere vrouw die constant schreeuwde, een drugsverslaafde, naar liefde hunkerende jonge man, een man die altijd het omgekeerde zei van wat hij bedoelde: ‘kijk niet naar mij!’, ‘geef me je telefoonnummer niet, zodat ik het niet in mijn notaboekje kan opschrijven’, een jonge Chinese vrouw die me deed denken aan mijn Chinese harstvriendin. Teveel nieuwe indrukken, teveel prikkels, ik zocht tevergeefs een houvast.
Toen het de eerste dag van mijn opname bedtijd werd, lukte me het niet te ontspannen in mijn kille ziekenhuisbed, in een kamer die rook naar oude urine. Ik had de luxe van een toilet op de kamer. Ik miste mijn lief en onze vertrouwde flat. Ik ging dus de gang op en rookte in de rokersruimte een sigaret die ik vroeg aan een medepatiënt. Elke poging om te gaan slapen mislukte en ik bleef rondspoken in de centrale gang. Ik herinner me dat ik de kamers van medepatiënten inging omdat ik zo een grote behoefte had aan gezelschap, aan iemand om mee te praten. Hier overtrad ik voor de verpleging een grens: ik werd vastgegespt aan mijn bed, aan handen, voeten en lenden.
Ik bleef roepen tot mijn stem schor was
Voor ik goed en wel besefte dat ik vastgebonden was, bleek de verpleging alweer uit de kamer verdwenen. Het toilet was op enkele meters van mij verwijderd maar ik kon er niet naartoe, hoewel ik dringend moest plassen. Dus begon ik te roepen ‘Hey! ik moet naar het toilet! Kan iemand me losmaken?’ Ik had geen idee hoe laat het was, maar wel dat het hoogtijd was dat ik kon plassen. De druk in mijn blaas werd steeds pijnlijker. De afkeer van de vernedering die gepaard zou gaan met in bed te plassen was echter sterker dan de fysieke pijn die ik leed. Ik bleef roepen tot mijn stem schor was. De hele nacht. Ik begreep de wreedheid niet. Zelfs toen de ochtend aanbrak werd ik niet losgemaakt. Pas omstreeks 10u kwam een verpleger binnen. Hij zei ‘Lig je hier nog vast?’ en maakte me los. Ik weet niet meer wat ik toen dacht of voelde. Dat is uit mijn herinnering gewist. De grijns op het gezicht van de verpleger staat echter in mijn geheugen gegrift. Dat deze eerste nacht in de psychiatrie me zwaar heeft getekend staat vast.
Een vicieuze cirkel
Het zou niet de laatste ervaring met fixatie zijn voor mij. Bij elke volgende opname kwam ik in de isoleercel terecht en/of werd ik vastgebonden op bed. Louter de aanwezigheid van een isoleercel op een afdeling riep een panische angst bij me op. Het is duidelijk dat ik getraumatiseerd ben geweest door mijn allereerste opname en daardoor in een vicieuze cirkel terechtkwam, waarbij de angst voor opname mij telkens zo onredelijk maakte dat een dwangopname, een nieuwe isolatie of fixatie bijna automatisch volgden.
Hoe het anders kan?
Ik heb de waarheid niet in pacht. Ik heb niet alle oplossingen kant en klaar op een schoteltje. Waar ik wel van overtuigd ben is dat het niet de bedoeling kan zijn dat handelingen in de zorg de patiënt extra trauma’s opleveren. Dat dwang te vaak wordt toegepast. Dat je dat niet doet: mensen vastbinden en alleen laten. Dat eenzame opsluiting een folterpraktijk is.
Ik denk dat we samen moeten bouwen aan een betere zorg. ‘Samen’, daarmee bedoel ik (ex)patiënten, naasten en hulpverleners. Samen creatief nadenken over wat we met de huidige beschikbare (wetenschappelijke) kennis en ervaring kunnen doen om de zorg menselijker te maken voor iedereen. Er bestaan al voorbeelden die werken, goede praktijken die dwang onnodig blijken te maken. Deze moeten meer onder de aandacht komen en breder toegepast worden.