Thirza vertelt ons hoe ze werd behandeld door politie en tijdens de opname in het ziekenhuis, nadat ze een poging had ondernomen om haar leven te beëindigen. De vreselijke ervaring laat haar niet los.
Thirza: “Vijf jaar geleden werd ik gedwongen opgenomen nadat ik had geprobeerd om voor een trein te springen. Die verwarde persoon op het spoor waardoor je trein niet rijdt, dat was ik toen. Daar schaam ik me nog steeds voor, maar ik kan er nu ook niks meer aan veranderen.
Brute behandeling door de politie
Inmiddels is het vijf jaar geleden, maar de ervaring heeft me nog altijd niet losgelaten. Ik heb nog steeds nachtmerries over de brute behandeling door de politie en van hoe ik ben behandeld op de afdeling. Ik herinner me nog hoe ik door vier grote, sterke politieagenten tegen de grond ben gewerkt en in de boeien werd geslagen. Ondertussen hadden ze mijn bril van mijn neus geslagen.
Zij hebben mij vervolgens naar een ziekenhuis gebracht, waar ik met een psycholoog mocht praten. Het heeft even geduurd, maar uiteindelijk durfde ik tegen hem te praten en te vertellen waarom het leven voor mij niet meer hoefde. Hij leek het te begrijpen, waardoor ik enigszins kalmeerde. Vervolgens moest ik weer met die agenten mee die mij zo bruut hadden behandeld. Ik hoefde geen handboeien meer aan, maar ik was doodsbang en raakte haast weer in paniek.
Rechtstreeks de isoleercel in
Dat leidde tot een paniekaanval toen ik bij aankomst in het ziekenhuis rechtstreeks in de isoleercel werd gestopt. Ik wist niet waar ik was of hoe lang ik daar moest blijven. Niemand wilde dat vertellen. Toen ik vroeg waarom ik in de isoleercel zat, werd mij gezegd dat dit nu eenmaal de procedure was en dat ze daar niks aan konden doen. Toen ik later op de avond vroeg om mijn medicijnen en anticonceptie, wilden ze me dat niet geven. Wat ik wel kreeg, was een Temesta, waardoor ik binnen de kortste keren onder zeil was.
Een aantal uur later werd ik wakker na een nachtmerrie. Ik kon niet direct plaatsen waar ik was. Weer voelde ik een paniekaanval opkomen. Ik begon te huilen en riep om hulp. Een boze verpleegster maande me tot stilte en toen ik haar zei dat ze moest helpen duwde ze alleen nog een Temesta in mijn mond. Daar voelde ik me wel slaperig door, maar nadat ik opnieuw wakker werd, had ik nog steeds geen flauw idee van wat er gaande was. Het was inmiddels ochtend en ik moest nodig naar de wc. Tegen de tijd dat iemand mij had kunnen uitleggen waar dat was, stond mijn blaas op knappen. De badkamer moest ik delen met degene in de isoleercel naast die van mij. Dat mag overigens letterlijk genomen worden: de begeleiding stond toe te kijken terwijl deze mevrouw douchte en ik op de wc zat. Hoe ongemakkelijk.
In het hol van de leeuw
Ik vond de isoleercel vreselijk; de muren leken op mij af te komen en ik hoorde gegil uit de isoleercellen naast de mijne. Ik hoorde mensen op de muren bonken. Ik hoorde de verpleging met veel bombarie de andere cellen binnenkomen, waarschijnlijk om mensen plat te spuiten of te fixeren. Het beangstigde mij. Het bracht herinneringen bij mij teweeg aan periodes uit mijn jeugd, waarin ik opgesloten zat op mijn slaapkamer terwijl mijn ouders beneden urenlang ruzie maakten. Het deed me denken aan mijn ex, die mij opsloot terwijl hij een nacht naar de discotheek ging. Het voelde alsof ik niet meer in het hier en nu zat, maar dat ik daar weer was, in het hol van de leeuw. Ik had al mijn energie nodig om niet te beginnen dissociëren.
Ik moest me vooral stil houden
Even later kwam een psychiater kijken hoe het ging. Hij wist me eindelijk te vertellen waar ik was, maar ik begreep nog steeds niet in wat voor situatie ik zat. Toen ik hem zei dat ik direct naar huis wilde, zei hij dat dat voorlopig nog niet kon. Hij leek er plezier uit te halen dat ik geen kant op kon en dat ik voorlopig nog niet naar huis mocht. Ik kon roepen en tieren wat ik maar wilde, maar niks hielp daartegen. In de loop van de tien dagen dat ik in het ziekenhuis moest blijven, bleek dat de rest van het personeel ook weinig behulpzaam was. Als ik ergens om vroeg, was het antwoord bijna altijd nee, hoe vriendelijk ik het ook probeerde in te kleden. Dan moest ik vooral niet doorvragen, want dan werd er gedreigd om mij weer voor onbepaalde tijd in de isoleercel te stoppen. Ik kreeg de indruk dat ze mij niet wilden helpen; ik moest mij vooral stil houden. Horen, zien en zwijgen.
Ze bleven maar medicijnen geven waardoor ik constant moe was. Ze wilden me niet helpen om een psycholoog te vinden waarbij ik terecht zou kunnen als ik weer naar huis ging. Ze wilden geen therapie geven; als ik één keer een therapeut heb gezien en een psycholoog, dan is dat veel. De enige mensen die ik meerdere keren heb gezien, waren de psychiaters. Zij geloofden niet wat ik hen vertelde en bleven maar medicatie geven. Ze erkenden direct dat ik niet op de juiste plek zat met de problematiek die ik had, maar ze wilden me ook niet naar huis laten gaan of helpen zoeken naar een alternatief. Ze wilden me alleen maar in leven houden, maar verder mocht ik geen kik geven. Daardoor vroeg ik mij af waarom ze me überhaupt van het spoor hebben gehaald; wat had dat voor zin als ik verder op geen enkele manier mocht bestaan?
Nadat ik uit de isoleercel werd gehaald, bleek dat de ellende daarmee nog niet voorbij was. Ik zat weliswaar op een kamer, maar ik mocht mijn eigen spullen niet ophalen. Dat moesten mijn vrienden of familie maar komen brengen. Ik mocht zelfs niet buiten op het terrein wandelen. De enige manier om naar buiten te gaan, was door naar het balkon te gaan, waar een rookruimte was ingericht. En door mijn astma kon ik slecht tegen de rook. Daarom bleef ik maar op mijn kamer.
Ik was bang en constant op mijn hoede
Ik was bang voor mijn medecliënten, die er vaak nog veel erger aan toe waren en geen idee hadden van wat ze deden. Ze konden uit het niets om zich heen slaan, met stoelen gooien, beginnen roepen en tieren of je beschuldigen van de ergste dingen. Dan werd door het personeel gezegd dat ik mij niet moest aanstellen, dat die mensen ‘maar’ psychotisch waren en dat het niks persoonlijks was. Persoonlijk of niet, ik was bang, maar ik kon niet vluchten. Ik moest daar blijven.
In het begin verzette ik mij als ik het ergens niet mee eens was, maar door het veelvuldige gedreig met een nieuw verblijf in de isoleercel, bleef ik uiteindelijk als een geslagen hond in de hoek van mijn slaapkamer zitten. Afgezien van een half uur bezoek per dag zag ik zo weinig mogelijk mensen. Overdag bleef ik alleen op de kamer, constant op mijn hoede. ‘s Nachts kon ik amper slapen totdat de verpleging mij weer Temesta gaf.
Aan het einde van de rit volgde er een zitting met de vrederechter, die moest bepalen of ik daar nog langer moest blijven. Ik had op eigen houtje een psycholoog gevonden bij wie ik nadien ambulant terecht zou kunnen, zodat ik tenminste kon laten zien dat ik vastbesloten was om mijn leven weer op de rit te kregen. Ik kreeg toen een uur voordat de zitting zou plaatsvinden te horen dat een advocaat met mij wilde praten over de zaak. De eerste op tien dagen tijd die eens oor had voor wat ik te zeggen had. Ze zei dat ze inderdaad het idee had dat ik daar niet hoorde te zijn. Ik sprak met haar af dat zij het woord zou voeren, omdat de vrederechter in kwestie volgens haar weinig geloof hechtte aan het woord van iemand die gecolloqueerd was. Hoewel ik weer moest zwijgen en doen alsof ik er niet was, dacht ik dat het dit keer wél voor een goed doel zou zijn. Een uur later deed zij mijn verhaal en zei zij eindelijk wat ik al tien dagen probeerde duidelijk te maken: dat ik daar niet op mijn plek was en een andere vorm van hulp nodig had dan dat het psychiatrisch ziekenhuis mij kon bieden, aangezien ze geen ervaring hadden met de behandeling van posttraumatische stress. De psychiaters waren er ook, om te vertellen dat ze mij daar niet konden behandelen. De rechter liet me gaan, maar wél met de waarschuwing dat ik voortaan beter mijn best moest doen in therapie, omdat ik er een volgende keer écht niet zo makkelijk vanaf zou komen. Ik weet nog steeds niet waar ik die steek onder water aan had verdiend. Ik zei hem dat ik altijd mijn best had gedaan in de vele therapieën die ik had gevolgd en dat ik hier geen therapie had gekregen, maar dat negeerde hij. Ik vind het nog altijd bizar dat er in dit hele verhaal amper naar mij is geluisterd.
De nachtmerries achtervolgen me nog steeds
We zijn inmiddels vijf jaar verder. Het was de eerste en laatste keer dat ik werd gecolloqueerd, maar doordat de nachtmerries me nog achtervolgen, heb ik het idee dat het nog steeds niet voorbij is. Mijn leven ziet er nu rooskleuriger uit, maar dat is ondanks en niet dankzij de gedwongen opname. Deze heeft niets veranderd aan de suïcidale gedachten of aan de posttraumatische stress. Deze heeft er alleen voor gezorgd dat ik geen enkele hulpverlener vertrouw. Ik ga wel naar de psycholoog, maar ik vertel deze niet hoezeer ik lijd onder mijn trauma. Ik deel mijn zelfmoordgedachten niet uit angst opnieuw in een gedwongen opname te belanden. Ik blijf er het liefst zo ver mogelijk vandaan, terwijl psychologische hulp de enige oplossing schijnt te zijn. Inmiddels zijn we op het punt beland dat ik met hulpverleners praat over wat andere hulpverleners mij hebben aangedaan in plaats van wat er vroeger is gebeurd. Het had niet mogen gebeuren, maar is gebeurd en iedereen kijkt er liever van weg, ook al kan ik het nooit meer vergeten.”